De juiste vruchtwisseling, gewasbeschermingsmiddelen en bodembewerking hebben gevolgen voor de status van je landbouwgrond op de lange termijn. Om een overzicht te vormen van al die losse puzzelstukjes heeft Wageningen University & Research (WUR) het Integrated Crop Management (ICM)-raamwerk opgesteld, waarin ziekten, plagen en onkruiden samenkomen. Op de ICM-velddag, gehouden op 5 september bij de Boerderij van de Toekomst in Lelystad, werden verschillende kanten van deze aanpak belicht. Biedt dit kansen voor de praktijk?
Bij ICM worden bedrijfskeuzes gemaakt vanuit een helikopterview met oog voor de lange termijn. “Dit klinkt waarschijnlijk als abracadabra voor veel telers”, vertelt Timo Sprangers, onderzoeker aan de WUR. “Want waar begin je? En wil je eigenlijk wel je hele bedrijfssysteem omgooien?” In het helixvormige overzicht wordt echter duidelijk dat veel akkerbouwers in de praktijk al suggesties uit ICM toepassen. Door te kijken naar je bedrijf als een integraal systeem kun je problemen vanuit andere invalshoeken benaderen. Dit brengt het middelengebruik omlaag en geeft meer kennis over het ontstaan van knelpunten binnen je bedrijf.
De pijlers van ICM
ICM bestaat uit vijf bouwstenen. Allereerst is gekeken naar gewasdiversiteit in tijd en ruimte, dit staat voor het gebruik van een geschikt bouwplan. De ene teelt kan de andere teelt ondersteunen. Denk hierbij aan het gebruik van groenbemesters, die aaltjes in de bodem kunnen afremmen of juist een boost geven. Ook moet je je als teler beseffen dat bepaalde gewassen als waardplant dienen voor ziekteverwekkers, zoals gras voor ritnaalden. Daarnaast is het mogelijk om na te denken over de spreiding van gewassen binnen je perceel met bijvoorbeeld strokenteelt.
De tweede pijler van ICM steunt op rassenkeuze en teeltwijze. Het gebruik van tolerante en resistente rassen kan de infectiedruk binnen je perceel omlaag brengen. Daarbij kan de keuze van vroeg of laat zaaien ervoor zorgen dat je ziekteverwekkers te slim af bent.
De derde pijler is bodem, water en bemesting, waarbij een goede status van de nutriënten in de bodem zorgt voor een gezonder gewas en weerbaardere teelt. Grondbewerking speelt hierbij ook een belangrijke rol, zodat je gewas vanuit een goede structuur kan groeien.
Het vierde punt is gerichte bestrijding. Hierbij komen onder andere gewasbeschermingsmiddelen en mechanische onkruidbestrijding kijken, om ziekteverwekkers direct aan te pakken.
Tot slot zorgen monitoring en evaluatie ervoor dat de data van al je verschillende teelten samenkomt. Met onder andere Beslissingsondersteunende (BOS)- systemen kun je doelgerichte keuzes maken op je bedrijf.
Hoe pas je dit toe in de praktijk?
Leuk zo’n theorie, maar hoe pas je dit toe in de praktijk? Tijdens de velddag zijn de deelnemers langs verschillende teelten geleid. Verschillende ziekteverwekkers passeren hierbij de revue. Specialisten delen tips hoe telers vanuit ICM ziekten en plagen binnen een perceel kunnen voorkomen en verhelpen.
Bij onder andere de aardappelteelt is de theorie in de praktijk gebracht. De afgelopen jaren lag de infectiedruk van phytophthora hoog. Vanuit de ICM-optiek kan hierbij naar rassenkeuze zijn gekeken. Denk hierbij niet alleen aan het gebruik van resistenties, maar ook de keuze voor vroege rassen. Op deze manier staan de aardappelplanten er al groter en weerbaarder bij, wanneer phytophthora opspeelt. De kwaliteit van je pootgoed speelt hier ook in mee. Wanneer je pootgoed besmet is, begin je het seizoen al met zieke planten. Op tijd spuiten met de juiste middelen en infectiebronnen blijft hierbij cruciaal. Net als het vroegtijdig verwijderen van afvalhopen en het beperken van aardappelopslag.
In de ICM-aanpak is het belang van het naastgelegen gewas ook benadrukt. Gewassen als mais, geven een grotere kans op phytophthora-besmetting in je perceel. Deze hoge planten vormen een vochtig microklimaat, waarin sporen zich kunnen vermenigvuldigen en een epidemie sneller verspreidt. Daarentegen geven laag groeiende gewassen, zoals tarwe, ui en peen sporen niet de kans om zich te kunnen vermeerderen.
Onkruid beheersen
Wanneer steeds meer middelen wegvallen, krijgen onkruiden makkelijker de mogelijkheid om een perceel in te komen. Daarom is het volgens WUR-onderzoeker Timo Sprangers belangrijk om de cyclus van onkruid te doorbreken. “Onkruid is het hele jaar door in je systeem aanwezig. Door te weten met welke plant je te maken hebt, wanneer het kiemt, het aantal jaren kiemkracht van de zaden en hoe je het de kop in kunt drukken, kun je vanuit een ICM-aanpak de onkruiddruk in je perceel laag houden.”
De bodem bevat van nature een zaadbank met potentiële onkruiden. Het ene zaad blijft tien jaar intact, de ander enkele jaren. Wanneer de omstandigheden goed zijn, kiemen deze zaden. De planten groeien en zorgen voor nieuw zaad. In meerdere stadia van de cyclus van onkruid kun je kleine tikjes geven aan de planten. “De tijd van één keer met de spuit eroverheen gaan, lijkt voorbij te zijn.”
Mechanische invalshoek
Vanuit een mechanische invalshoek kunnen onkruiden bijvoorbeeld onder de grond worden gebracht. Ook zou, in theorie, later poten ervoor kunnen zorgen dat je in het voorjaar een vals zaaibed creëert voor onkruid. Het onkruid heeft dan al de eerste ronde gehad. Dit breng je dit onder, voordat je aardappelen poot. “In de praktijk is het vaak zo dat akkerbouwers lang niet altijd de mogelijkheid hebben om langer te wachten met poten. Als de omstandigheden goed zijn, dan moet je er vaak maar gewoon voor gaan. Dit zijn afwegingen die je dient te maken, zolang je het maar weloverwogen doet”, aldus Sprangers.
Daarnaast is het in de teelt mogelijk om te kiezen voor variabel poten, zodat je een voller gewas krijgt, dat de concurrentie aangaat met onkruid. Als je kijkt naar chemische onkruidbestrijding, is het belangrijk om dit vroegtijdig toe te passen. “Kijk hierbij verder dan alleen het onkruid. Als je spuitschema tegen phytophthora wankelt, krijgt onkruid ook meer kans om tussen de planten te groeien. Dat hangt allemaal met elkaar samen.”
Rhizoctonia beheersen
Later poten kan ook interessant zijn om Rhizoctonia te beheersen. Van nature zijn in de bodem bacteriën aanwezig, die de hyfen, oftewel schimmeldraden, aantasten. Deze bacteriën worden echter pas actief bij een temperatuur van boven de twaalf graden Celsius. Later poten zorgt ervoor dat deze beschermende bodembacteriën al paraat staan, wanneer je pootaardappelen de grond in gaan. Daar komt bij dat Rhizoctonia sneller toeslaat op knollen, die liggen te rusten in een koude grond. Later poten zorgt ervoor dat aardappelen deze fase snel voorbijgaan.
Timing blijf belangrijk tot het einde van het seizoen. Na loofdoding, wanneer de knollen geen voedingsstoffen meer ontvangen vanuit de plant, zijn ze vatbaarder voor Rhizoctionia. Snel oogsten na loofdoding is daarom het advies van de WUR. Het liefst groen rooien met looftrekken, want dan krijgt Rhizoctonia zo weinig mogelijk kans om de knollen aan te tasten.
Wat is je grootste probleem?
Al met al is het duidelijk dat deze integrale aanpak extra mogelijkheden toevoegt aan de gereedschapskist. De ene oplossing werkt echter de andere tegen én er zijn heel veel knoppen om aan te draaien. De WUR adviseert om te kijken naar je basissituatie. Wat is je grootste probleem? En wat zit er bij jou in de grond? Zie dit in verhouding en kijk wat je hier strategisch tegen kunt doen. Hoe de ICM-puzzel in elkaar zal vallen verschilt namelijk per bedrijf, grondsoort en gewas.
Tekst: Kim Sjoers en Annabel Klein Woolthuis
Beeld: Annabel Klein Woolthuis