De aardappelziekte veroorzaakt door de oömyceet Phytophthora infestans is wereldwijd de meest schadelijke ziekte in aardappelen. In gangbare aardappelen wordt er per seizoen 10-15 maal gespoten met synthetische fungiciden om het gewas te beschermen. In de biologische teelt worden geen synthetische middelen toegepast. In de bio-aardappelen wordt in een aantal Europese landen koper als bestrijdingsmiddel tegen Phytophthora gespoten. Dit is in Nederland niet toegestaan. Wageningen UR doet onderzoek naar een alternatief pakket aan maatregelen zoals lage hoeveelheden koper, resistente rassen, biodiversiteit en groene middelen.
Lage hoeveelheden koper
Steeds opnieuw blijkt Phytophthora zich weer aan te passen aan resistente rassen. Het is daarom raadzaam om over meerdere maatregelen te beschikken. Incidenteel toepassen van middelen met een werking tegen Phytophthora zorgt er voor dat de resistentie van de rassen niet te snel doorbroken wordt. Wageningen UR onderzoek heeft aangetoond dat een lage hoeveelheid koper een goed bestrijdend effect heeft op Phytophthora. Waardoor de negatieve aspecten van koper op het milieu sterk worden gereduceerd. Dit behoeft dan wel een reguliere toelating van koper als bestrijdingsmiddel voor gebruik in biologische aardappelen. Voordeel is dat dan gebruik kan worden gemaakt van gespecialiseerde fungicide formuleringen waarvan veel minder koper nodig is dan bijvoorbeeld bij gebruik van koperhoudende bladmeststoffen.
Resistente rassen
Duurzame teelt begint met preventieve maatregelen. Vruchtwisseling en rassenkeuze zijn hierbij heel belangrijk. De meeste aardappelen die in Nederland worden geteeld zijn gevoelig voor Phytophthora. Er zijn echter een flink aantal aardappelrassen, die minder gevoelig zijn voor deze ziekte. De acceptatie van deze rassen door consument en (super)markt is een punt van aandacht. Op het biologisch proefbedrijf de Broekemahoeve van Wageningen UR in Lelystad worden al enige jaren een aantal minder gevoelige aardappelrassen met elkaar vergeleken, waarbij de gevoeligheid voor Phytophthora, de opbrengst en de kwaliteit (smaak) wordt getest. Dit waren tot op heden steeds demovelden. Dit seizoen ligt er een rassenproef, met 12 rassen in drie herhalingen. In 2015 was de ziektedruk vrij laag maar in 2016 is de druk erg hoog zodat de resistentie goed getest wordt. Aan het einde van het seizoen wordt de opbrengst gemeten en de kwaliteit bepaald. Aan het eind van het seizoen worden deze resultaten gepubliceerd.
Biodiversiteit
Een andere preventieve maatregel is biodiversiteit. Een teeltsysteem met meer biodiversiteit beperkt de aantasting van Phytophthora en verhoogt de aardappelopbrengst. In 2010 is een meerjarige proef opgezet op de Broekemahoeve in Lelystad, waarin een vergelijking werd gemaakt tussen een systeem met extra biodiversiteitsmaatregelen (systeem BioDivers – een minder groot aaneengesloten oppervlakte aardappel gescheiden door stroken van andere gewassen) en een standaard biologische teeltwijze (systeem BioStandaard). De grotere biodiversiteit in het BioDivers-systeem werd bereikt door het stapelen van een aantal teeltmaatregelen, zoals de teelt op smalle stroken, niet ploegen en het gebruik van niet gevoelige rassen naast het gevoelige ras Ditta. Dit werd vergeleken met het BioStandaard systeem met ploegen en een monocultuur met het ras Ditta. Als we in beide systemen alleen het gevoelige ras Ditta vergelijken dan was de loofaantasting in de de BioDivers-velden 12,6% lager en de opbrengst 3,7 t/ha hoger dan in het BioStandaard systeem. Het volledige onderzoek en de resultaten (2010-2014) zijn terug te lezen in het verslag.
Groene middelen
Ook in de gangbare landbouw wordt steeds meer gezocht naar middelen die bijvoorbeeld de weerstand van de plant tegen een ziekte verhogen. Deze weerstands-verhogende stoffen, die vaak gebaseerd zijn op natuurlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld kaliumfosfiet, zouden in combinatie met resistente rassen ook in de biologische teelt van aardappelen bij kunnen dragen aan de beheersing van Phytophthora. Een aantal van deze stoffen heeft in oriënterend onderzoek, uitgevoerd door Wageningen UR in Lelystad, enige werking laten zien.
Bron: Wageningen UR