Kennis bij telers moet up-to-date worden gehouden om aardappelmoeheid (AM) te beheersen, zodat de aardappelteelt in de Veenkoloniën mogelijk blijft. Dat blijkt uit de eindrapportage van het vierjarige HLB project Beheersing van Veenkoloniale AM, dat recent is afgerond. Een vervolgproject is zeer wenselijk.
De rentabiliteit van de Veenkoloniale akkerbouw staat sterk onder druk door de continue doorontwikkeling van de ziekte aardappelmoeheid, de opmars van wratziekte en het verdwijnen van het effectieve granulaat Vydate. Telers moeten aanhoudend zijn getraind om de bedreigingen het hoofd te kunnen bieden.
Bemonstering en selectie van rassen
Belangrijk bij de adviezen aan telers bij de aanpak van AM, waar HLB zich in dit bericht op focust, is een goede monitoring door bemonstering en een verantwoorde selectie van aardappelrassen op basis van kennis uit rassenkeuzetoetsen. Op deze manier zijn veel probleempercelen aangepakt. Op basis van laboratoriumuitslagen met hoge besmettingen zijn veel rassenkeuzetoetsen ingezet. Door al deze rassenkeuzetoetsen neemt de kennis over de AM-problematiek in de Veenkoloniën sterk toe en zien we dat we steeds meer populaties met de juiste rassenkeuze enigszins kunnen beheersen of stabiliseren.
Wat HLB ook steeds meer ziet, is dat populaties – zelfs met de beste rassen uit de rassenkeuzetoets – niet meer naar een laag niveau zijn te brengen. Dit fenomeen is in meer aardappelteeltgebieden in West-Europa gevonden. Dit baart HLB grote zorgen. Hopelijk komen er op korte termijn een aantal nieuwe rassen met nog bredere (nieuwe) resistenties beschikbaar. Voor de praktijk is hier op korte termijn nog niet veel van te verwachten.
Aardappelmoeheid in de Veenkoloniën
Om aardappelmoeheid in de Veenkoloniën beheersbaar te houden, blijft het belangrijk om telers voor te lichten en te begeleiden. Deze begeleiding heeft veel invloed op de ervaring met en kennis over AM-populaties in het gebied. De trainers leren de telers de beste strategie om inzicht en grip te krijgen op de eigen AM-situatie. Doordat de AM-populaties zo divers zijn, is er door de begeleiders ook weer veel geleerd van de praktijk. Op deze manier versterkt het systeem zichzelf. HLB geeft het project daarom graag een vervolg.
Het aantal deelnemers over de afgelopen jaren is ruim 100 zetmeelaardappeltelers. Het doel was om tijdens het project op minimaal 75 telers uit te komen en dat is dus vanaf het begin ruim behaald. Dit laat ook duidelijk zien dat het onderwerp sterk leeft onder de telers.
Kennis delen
Binnen het project Beheersing van Veenkoloniale AM heeft HLB veel interactie met andere kennisinstituten zoals de Universiteit in Wageningen (WUR, vakgroep nematologie). Hierdoor stroomt veel kennis vanuit de praktijk ook door naar deze onderzoekers en andersom is de nieuwe kennis vanuit de universiteit door HLB vertaald naar de betreffende zetmeeltelers in de Veenkoloniën.
Hierbij is geprofiteerd van HLB-deelname en medefinanciering van de gerelateerde kennisontwikkelingsprojecten, zoals Pallifit en Rostovit. Daarbinnen brengt de WUR-vakgroep nematologie van zowel G. pallida als G. rostochiensis de DNA-profielen van populaties beter in beeld. Dat maakt afwijkende populaties steeds beter screenbaar via DNA, waardoor de ontwikkeling van virulente populaties beter kan worden gemonitord. Deze testmogelijkheid wordt in de toekomst in vereenvoudigde vorm voor de routinelaboratoria geschikt gemaakt. Het HLB-project Beheersing van Veenkoloniale AM is hierbij een stevig vliegwiel, samen met de kennis uit rassenkeuzetoetsen en spoeltoetsen èn het opsporen en aanleveren van afwijkende populaties uit TBM-bemonstering.
Praktijkproeven: opvallende resultaten
Om vast te stellen hoe het is gesteld met de verspreiding van de virulentie over percelen, zijn er praktijkproeven gedaan. Op vijf percelen in de Veenkoloniën zijn in het voorjaar van 2020 en op nog eens vijf andere percelen in 2021 kort voor het aardappelpoten zo’n 50 AM-monsters van 2 x 2 meter, oftewel vier vierkante meter per perceel genomen. Elke monsterlocatie is precies vastgelegd met GPS. Na de oogst van de aardappelen in herfst 2020 en herfst 2021 zijn op precies dezelfde plekken opnieuw monsters gestoken om de AM-besmetting te meten.
De monsters hiervan zijn in het laboratorium verwerkt en de resultaten zijn zeer opvallend en geven nieuwe inzichten hoe de virulentie zich op percelen ontwikkeld en over percelen verspreid. Het blijkt namelijk dat nieuwe virulente besmettingen vaak eerst op kleine plekjes beginnen en dan langzaam zich verdelen over de percelen. Dit houdt in dat bemonstering op percelen met geen of weinig besmetting nog belangrijker gaat zijn. Ook verklaart dit de soms sterk wisselende uitslagen bij zeer extensieve bemonstering.
Om meer kennis te vergaren over de snelheid van verspreiding en de ontwikkeling van de virulentie binnen het perceel is het wenselijk om deze percelen na twee of drie teelten nog eens op dezelfde manier te bemonsteren.
Vervolg is noodzakelijk
Vervolgonderzoek is de komende jaren van groot belang, omdat de zetmeelaardappelteelt nog geen beschikking heeft over goede resistente rassen tegen alle opkomende virulente populaties. Dat leidt ertoe dat er vaak veel vragen zijn bij de telers als ze onverwacht hoge AM-besmettingen tegenkomen. Veel telers overleggen graag met een ervaren adviseur, zodat ze de beste keuzes maken in hun AM-aanpak.
Alle informatie over de ontwikkelingen van AM-populaties en AM-virulentie en de maatregelen (zoals rassenkeuze, organische stof beheer, sturing op pH, groenbemesters, vanggewassen) wordt gebruikt voor het trainen van telers om meer grip op hun AM-problematiek te krijgen. In zomer 2023 is landelijk hard gewerkt aan een update van alle kennis over beheersing van aardappelmoeheid in de akkerbouw. Dit heeft geleid tot een brochure over vooral de ontwikkeling van nieuwe virulente populaties die op 21 november 2023 in een symposium in Nijkerk wereldkundig is gemaakt.
Bron: HLB