Ieder jaar is er aantasting door het bietencysteaaltjes (BCA) zichtbaar op percelen. Dit voorjaar zijn er bij het IRS veel diagnostiekmonsters binnengekomen met aantasting door cysten op jonge bietenplanten. Later in het seizoen kenmerkt aantasting zich door slapende bieten, maar ook bieten met gele bladeren en sterk in groei achterblijvende planten zijn symptomen van aantasting door deze aaltjes. Onder droge omstandigheden veroorzaken deze aaltjes de meeste schade.
In dit IRS-bericht meer informatie over de schade, levenscyclus en de beheersing van schade voor volgend teeltseizoen.
Aanhoudende droogte en opbrengstderving
In een droge zomer kan zelfs een lage BCA-besmetting al invloed hebben op de opbrengst. De schade uit zich voornamelijk in vermindering van het wortelgewicht. Een hoge besmetting kan zelfs leiden tot wel 50 procent opbrengstreductie. Door versterkte zijwortelvorming kan tijdens de oogst ook de hoeveelheid grondtarra toenemen. Daarnaast treedt er vaak magnesiumgebrek op en kan de aantasting door verticillium zijn versterkt. Suikergehalte en winbaarheid zijn daarentegen zelden beïnvloed.
Levenscyclus
In het voorjaar komen de larven uit de cysten en dringen ze vervolgens jonge bietenwortels in. Hier ontwikkelen de aaltjes zich tot mannetjes en vrouwtjes. Bij zowel witte als gele bietencysteaaltjes zwellen de vrouwtjes op en zijn ze zichtbaar als witte, citroenvormige speldenkoppen op de bietenwortels. Uiteindelijk rijpen de cysten af, komen los van de wortel en blijven deze achter in de bodem. Per jaar zijn er drie tot vier generaties cysten gevormd. De uiteindelijke vermeerdering is per perceel verschillend vanwege het lutumgehalte van de grond, het aantal antagonisten, de beginbesmetting, temperatuur en vochtgehalte.
Aaltjes van het gele en witte bietencysteaaltje kunnen zich sterk vermeerderen op waardplanten, voor witte bietencysteaaltjes kan dit kan uitgerekend zijn met de applicatie ‘witte bietencysteaaltjesmanagement’.
Beheersing
Om opbrengstderving in de komende bietenteelt te voorkomen, kunnen er een aantal maatregelen zijn getroffen:
- Het nemen van een grondmonster
Door iedere één tot twee hectare te bemonsteren, kan in kaart gebracht zijn of en waar een besmetting met witte of gele bietencysteaaltjes zich op een perceel bevindt. Ook de ernst van de besmetting is dan vastgesteld. Het nemen van een grondmonster kan in principe in de periode tussen de teelt van het gewas van dit jaar en de bieten volgend jaar. Tenzij dit jaar een waardplant zoals spruiten of kool wordt geteeld, dan is het beter om het grondmonster pas na zes maanden na het einde van die teelten te nemen.
- De teelt van een resistente groenbemester (gele mosterd of bladrammenas) voorafgaand aan de bietenteelt
Omdat deze groenbemesters actief larven uit de cysten lokken, kunnen ze tot wel 35% extra uitzieking van de cysten zorgen. Het effect is het grootste wanneer de groenbemester direct na een vroegruimend gewas wordt gezaaid. Daarnaast spelen de weersomstandigheden, ontwikkeling van het gewas en de lengte van de groenbemesterteelt een belangrijke rol.
- Een ruimere vruchtwisseling met niet-waardplanten
Door een ruimere vruchtwisseling wordt ieder jaar het aantal vitale cysten sterk gereduceerd. Het aantal witte bietencysteaaltjes kan na een teelt met niet-waardplant met 30 procent afnemen. Bij het gele bietencysteaaltje kan de uitzieking tot wel 80 procent oplopen. De waardplanten voor gele en witte bietencysteaaltjes zijn onder andere terug te vinden in het aaltjesschema en in de IRS-teelthandleiding.
- De teelt van partieel resistente (tolerante) rassen
Om opbrengstderving te voorkomen, kan er een partieel resistent bietenras geteeld zijn. Dit zijn tevens tolerante rassen. Het telen van zo’n ras is al rendabel bij een aantoonbare besmetting uit grondbemonstering en zorgt tevens voor minder vermeerdering dan bij de teelt van een vatbaar bietenras.
Uit onderzoek is gebleken bij een waardplantrotatie van één op vier of ruimer voor gele bietencysteaaltjes en één op zes of ruimer voor witte bietencysteaaltjes de aantallen aaltjes beheersbaar zijn en teelt van tolerante rassen niet strikt noodzakelijk is.
Bron en beeld: IRS