Nederland gaat een nieuwe fase tegemoet in de discussie over het nieuwe landbouwbeleid. Eind 2021 moet Nederland de plannen voor het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) indienen in Brussel. Voor die tijd moeten die nog besproken en goedgekeurd zijn door Tweede Kamer en provincies. Dat betekent dat het Nationaal Strategisch Plan (NSP) in oktober in grote lijnen klaar moet zijn. Demissionair minister Schouten heeft daarom de Tweede Kamer uitgenodigd voor debat en kondigt bestuurlijke afstemming aan met provincies en waterschappen op 9 september en 14 oktober.
Als alle actieve agrariërs (ruim 40.000) met al hun subsidiabele landbouwgrond (1,75 miljoen hectare) mee gaan doen aan het nieuwe GLB, is in theorie ruim 400 euro per hectare beschikbaar in pijler één. Maar er zijn veel kapers op de kust. Aan de orde komt nu de vraag hoeveel geld LNV, provincies en waterschappen willen overhevelen naar het plattelandsbeleid. LTO wil dit zoveel mogelijk beperken: maximaal 5 procent overheveling. Van Brussel hoeven nationale en regionale overheden overgeheveld geld niet te co-financieren. Wat LTO betreft is er wel geld bijgelegd. Dat gebeurt nu al in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW), namelijk door de waterschappen.
Subsidie
Op dit moment ontvangen agrariërs 371 euro per subsidiabele hectare. Er wordt nu ieder jaar 70 miljoen euro uit de eerste pijler weggehaald voor een aantal regelingen in het plattelandsbeleid. Daarnaast is er 3,3 miljoen euro binnen pijler één voor de graasdierenvergoeding en twee procent van het budget is specifiek voor jonge boerensteun. Doordat het pijler één budget daalt en door de vele claims is de kans groot dat boeren minder geld uit het GLB gaan ontvangen, terwijl de criteria strenger zullen zijn.
Brussels kader als uitgangspunt
Bij het schrijven van het NSP zou wat is vastgesteld in Brussel leidend moeten zijn. Daar zijn afspraken gemaakt over de criteria voor deelname aan het GLB, de “nieuwe conditionaliteit”. Het Europees Parlement moet nog wel formeel over het akkoord stemmen: op 9 september in de landbouwcommissie en in de week van 18 oktober nog plenair. Dit kan ook nog verschoven zijn naar november. Pas daarna zal de Europese Commissie de zogenaamde secundaire wetsteksten publiceren, die de nodige opheldering gaan verschaffen. Denk hierbij aan de lijst van “non productieve” elementen waarvoor akkerbouwers minimaal drie procent van hun bouwland zouden moeten bestemmen.
Praktijktoets
Uit een recente praktijktoets die in juli en augustus is gehouden met 125 boeren blijkt dat LNV mogelijk een “nationale kop” op de EU-wetgeving wil zetten. Voorbeelden:
- Een drie meter brede spuit- en bemestingsvrije zone langs sloten zou regionaal ingevoerd kunnen worden. Maar de EU-wetgeving biedt lidstaten ruimte om daar in waterrijke regio’s van af te wijken. Of de Nederlandse overheid die flexibiliteit ook wil benutten, hangt onder andere af van het nitraatbeleid.
- Er is gesproken over een verplichte vruchtwisseling met 1:4 rustgewassen. Ook hier lijkt het nitraatbeleid aan de orde. In het GLB-akkoord is namelijk niets gezegd over 1:4, en lidstaten mogen ook uitgaan van ‘gewasdiversificatie’ in plaats van ‘-rotatie’.
- Op bedrijven met minder dan 75 procent grasland zou minimaal vijf procent van het bouwland bestemd moeten zijn als ‘non-productief’. De Brusselse teksten spreken echter over minimaal drie procent waarbij nog eens vier procent ingevuld wordt met vang- en eiwitgewassen, of via een eco-regeling.
- Bouwland zou zoveel mogelijk bedekt moeten blijven in de meest gevoelige periode. Dit is door LNV kennelijk vertaald in dat vanggewassen tot 1 maart moeten blijven staan in plaats van de huidige acht weken na inzaai. Dát is echter geen EU-voorschrift.
Wettelijke afspraken Brussel
LTO dringt er bij LNV op aan om bij de vaststelling van de criteria voor het ontvangen van de basisvergoeding uit te gaan van wat wettelijk is afgesproken in Brussel. Door nationale koppen neemt de kans toe dat boeren gaan afhaken en dus niet mee meedoen aan het GLB. Daar waar Wageningen Universiteit pleit voor meer verplichtingen, kan dat er juist toe leiden dat het GLB aan betekenis verliest als inkomensvangnet en instrument voor verduurzaming.
Ecoregelingen
LNV heeft een 20-tal ecoregelingen in gedachten waar boeren een keus uit kunnen maken om zo punten te scoren op vijf terreinen: klimaat, biodiversiteit, landschap, bodem en water. Pas als op alle vijf voldoende gescoord is, zit de boer op niveau ‘brons’ en krijgt hij/zij een extra bedrag per hectare. LNV rekent hierbij met 124 euro per hectare. Als dan nog meer punten behaald zijn, kan men hogere niveaus bereiken: zilver (154 euro) of goud (184 euro). Bedrijven die biologisch gecertificeerd zijn, scoren meteen ‘goud’. De afgelopen weken is bij 69 boeren een bedrijfsplan gemaakt om te kijken of dit in de praktijk gaat werken. De conclusie luidt: vaak niet. Vooral akker- en tuinbouwbedrijven hebben moeite om ‘brons’ te halen.
Wat LTO betreft moeten alle actieve agrariërs die dat willen, de kans krijgen om mee te doen aan de ecoregelingen. Het is duidelijk dat LNV de lat hoger wil leggen. Wat in Den Haag is uitgedokterd is echter ingewikkeld en soms niet praktijkgericht. Zo is er voor boeren die aan mechanische onkruidbestrijding kiezen, of verlengde weidegang, duurzame energie of verhoging bodem organische stof, niets te halen. Er kan meer gedaan zijn door aan te sluiten op sectorinitiatieven zoals de biodiversiteitsmonitor waarvoor indicatoren ontwikkeld zijn. Tevens komt LNV met ecoregelingen die opgehangen zijn aan datums, bijvoorbeeld het ecologisch schonen van sloten en het vroeg oogsten van rooigewassen. LTO vindt dat ‘kalenderboeren’; het leidt vaak niet tot de gewenste uitkomsten. Je gaat liefst iets zaaien of rooien als het de bodem/het gewas/het weer past, niet omdat Den Haag iets verbiedt.
Aansluiting bij de markt
De verschillende GLB-criteria zouden veel meer effect kunnen hebben als je aansluit bij wat er in de markt al gebeurt. Zo zijn er initiatieven voor de bescherming van klimaat (koolstofboeren) en biodiversiteit (Deltaplan Biodiversiteitsherstel). Het zou veel bureaucratie besparen en synergie opleveren als bepaalde ecoregelingen daar op zouden aansluiten. Denk aan kruidenrijk grasland en verhoging van bodemorganische stof. Dan is het belangrijk dat de criteria (in terminologie: KPI’s, key performance indicators) precies passen bij wat in de markt al wordt gevraagd. Belangrijk is ook dat dat niet ten koste gaat van de meerprijs uit de markt, en dat topsegmenten in die markt hierdoor niet worden uitgehold. Kortom: de ecoregelingen moeten stimuleren, en niet verbieden.
Een analyse door het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie laat zien dat de ambities van de Europese Commissie zoals voorgesteld onder ‘Green Deal’ grote gevolgen kunnen gaan hebben voor de land- en tuinbouwproductie en het agrarisch inkomen. De experts van de Europese Commissie verwachten 5-15 procent minder productie. Een deel van die productie verschuift naar landen buiten de EU, en daarmee krijgen Europese boeren en tuinders niet de hogere prijs die nodig is om de opbrengstverliezen te compenseren. De realiteit: meer duurzaamheid is niet gratis en de vraag is wie betaalt.
Agrarisch natuurbeheer
In 2020 deden volgens het CBS 8.190 boeren aan een vorm van agrarisch natuur- of landschapsbeheer, vooral melkveebedrijven (4504) en akkerbouwers (1208). In 2016 waren er nog 5.268 bedrijven met agrarisch natuurbeheer. De meesten van hen doen dit door hun lidmaatschap van een collectief voor agrarisch natuurbeheer. Maar er zijn ruim 40.000 actieve agrariërs in Nederland en velen zouden wel iets aan agrarisch natuurbeheer willen doen, maar kunnen dat niet omdat ze niet in een aangewezen gebied zitten.
Uit de GLB-praktijktoets blijkt dat van de 125 boeren waarmee is gesproken, de helft aan agrarisch natuurbeheer doet. Mogelijk gebeurt er dus meer dan het CBS signaleert. Er moet dus ruimer naar de mogelijkheden gekeken worden. Waarbij de boodschap aan provincies is: als het budget kleiner is dan de ambities, kijk dan eerst eens binnen de eigen begroting maar haal het geld niet eerst bij de boeren weg. Dan span je het paard achter de wagen.
Voorkom overlap tussen de regelingen
Van de EU mag je niet twee maal betalen voor dezelfde prestatie. De eisen aan de basisbetaling (conditionaliteit), ecoregelingen en het agrarisch natuurbeheer hebben dat wel als risico. Het is onduidelijk waar Brussel straks wel of niet mee akkoord gaat. Duidelijk is ook dat als je niet kan of wilt voldoen aan de conditionaliteit, je automatisch uitgesloten bent van de ecoregelingen en het agrarisch natuurbeheer.
GLB voor klein en groot
De Europese Commissaris van landbouw Wojciechowski zegt vaak dat 80% van het GLB-geld naar 20 procent van de bedrijven gaat, de grootste. Hij gebruikt de 80-20 als argument om te pleiten voor herverdeling van GLB-betalingen naar kleinere bedrijven. Dat zit ook in de lijst van aanbevelingen die de Europese Commissie eind 2020 aan alle 27 EU-lidstaten heeft gestuurd. Maar in Nederland is de situatie anders dan dat de Europese Commissie zegt. Wageningen Universiteit beschreef in 2018 hoe de GLB-middelen worden verdeeld.
De verdeling in Nederland is: 56 procent ontvangt 20 procent van de GLB-toeslagen, en 44 procent ontvangt 80 procent van de toeslagen. Daarmee is de verdeling in Nederland dus 56-44 en veel minder ongelijk dan het EU gemiddelde. Niet gek als je bedenkt dat het gemiddelde Nederlandse land- en tuinbouwbedrijf 35 hectare groot is. In sommige EU-lidstaten is er door historie sprake van schevere verdeling, zoals in sommige landen in het voormalige Oostblok.
GLB-betalingen belangrijk voor agrarisch inkomen
Ongeveer 10.000 bedrijven hebben in 2021 weer gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een voorschot te ontvangen op de GLB-betalingen, namelijk 300 euro per hectare. Dit is ongeveer een kwart van het totaal en dat toont de noodzaak. Door corona en andere oorzaken (slecht weer, inflatie) staat de liquiditeit op veel bedrijven onder druk. LTO had in het voorjaar van 2021 bij LNV er op aangedrongen dat er net als in 2020 weer een voorschotregeling zou komen. Er is intussen ruim 160 miljoen euro als voorschot uitbetaald door de RVO. Normaal gesproken komen de meeste GLB-betalingen pas in december. Dit toont aan dat één van de doelen van het GLB, namelijk een inkomensvangnet bieden, nog altijd heel actueel is, zolang het verdienvermogen (en dus de markt) te kort schiet.
Bron: LTO Nederland