In het FAB+ project is men op zoek naar manieren om natuurlijke plaagbestrijders aan te trekken om bij te dragen aan tripsbestrijding in uien. Waar vorig jaar de impact van de aangelegde randen niet aantoonbaar was, zijn de resultaten dit jaar beter: zweefvlieglarven hebben waarschijnlijk op alle bedrijven bijdragen aan het vertragen van de populatieopbouw van trips.
Dit jaar waren er ten opzichte van 2020 meer zweefvlieglarven en minder trips. Gemiddeld over alle bedrijven werden er 20 tripslarven per zweefvlieglarve geteld. Op slechts twee bedrijven werd de actiedrempel van één trips per blad overschreden en werden insecticiden ingezet. Waarschijnlijk hebben de zweefvlieglarven bijgedragen dat op de andere bedrijven de actiedrempel niet werd overschreden. De zweefvlieglarven waren, net als in 2020, de meest voorkomende groep tripspredatoren die op de uienplanten werden waargenomen. Wanneer de zweefvlieglarven verschenen was een afname zichtbaar van trips.
Verschil in activiteit
De aantallen trips en zweefvlieglarven waren niet verschillend op 1,5 of 15 meter van de bloemenrand. Dit doet vermoeden dat de zweefvliegen in ieder geval tot 15 meter van de bloemrand bijdragen aan biologische bestrijding. Wel waren er verschillen waarneembaar tussen randen in verschillende ontwikkelstadia. In het zuiden van Noord-Holland kwam de trips eerder. De rand bloeide toen nog niet. De zweefvlieglarven namen pas na twee tot vijf weken na de komst van de trips toe. In de kop van Noord-Holland, waar de planten al bloeiden op het moment dat de trips toenam, kwamen de zweefvlieglarven gelijktijdig of één week na de trips. Het later verschijnen van zweefvlieglarven nadat de trips toenam in het zuiden, is mogelijk de reden waarom op twee bedrijven in deze regio de actiedrempel werd overschreden.
Hoe diverser de rand, hoe beter
Op één bedrijf zijn vier verschillende randen ingezaaid, om de werking met elkaar te vergelijken. Op de meeste diverse rand bestaande uit facelia, boekweit, zomergranen en korenbloem, werden de meeste zweefvlieglarven waargenomen. De mono-randen met alleen boekweit of facelia hadden naar verhouding meer plaaginsecten dan natuurlijke vijanden. Op alle bedrijven met een gemengde rand waren juist meer natuurlijke vijanden dan plaaginsecten.
Spuitsporen benutten
Eén van de telers heeft niet alleen randen langs het perceel ingezaaid, maar ook smalle randen in de spuitsporen. Zo liggen de randen minder verder uit elkaar. Wat opviel was dat hier gelijk of minder trips werden waargenomen naast de rand, dan op 15 meter afstand. Op andere bedrijven was dit patroon andersom. Mogelijk trekken de diverse randen op de andere bedrijven naast predatoren, ook trips aan. Het is zoeken naar een mengsel dat wel de zweefvlieg, maar niet de trips stimuleert.
FAB+ project
Het project FAB+ is een samenwerking van verschillende partijen (WUR, LTO Noord, NFO, KAVB, IRS, Suiker Unie, Mans Weert, Boltha, BO Akkerbouw, The Greenery en LTO Nederland) die de inzet van natuurlijke plaagbestrijders proberen te verbeteren in verschillende teelten zoals aardappels, uien, appels, peren, lelies en suikerbieten. LTO Noord is hierin de trekker van de pilot akkerbouwgewassen, waarin ingezet wordt op het delen van bestaande kennis en verzamelen van nieuwe kennis door experimenten in aardappels en uien. Het overkoepelend doel van de verschillende pilots is om een gebruiksvriendelijke tool te ontwikkelen voor boeren en tuinders voor de inzet van natuurlijke plaagbestrijders.
Bron: LTO Noord