Na een kletsnatte februarimaand wordt er nu, een paar weken later, op veel plekken volop beregend en geëgd. De toplaag, vooral op zwaardere klei, is kurkdroog. “Kluiten maken het lastig om een fijn zaaibed te realiseren en het gewas te laten kiemen.”
Voorzitter Teun de Jong van de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) bevestigt het beeld dat telers momenteel alles uit de kast halen om de gewassen toch een goede start te laten bezorgen. Beregeninginstallaties maken overuren. “Je ziet met name problemen ontstaan op zwaardere grond en op laat geploegde akkers.”
Probleem is droge bovengrond
Een raar beeld, omdat de februarimaand het hele neerslagtekort van 2019 teniet deed. “Niet meer dan vier weken geleden zaten we op meer dan tweehonderd millimeter. Dat is gewoon nat. De ondergrond is nu ook geen probleem, het gaat om de bovengrond, die lastig fijn te krijgen is.”
Een perceel in Swifterbant met uienzaad van het ras Romy (HoZa Zaden uit Oudenhoorn) heeft beregening nodig
Extra eggen
De schrale noordoostpoolwind in maart heeft er voor gezorgd dat de toplaag enorm is uitgedroogd. “Dat vergt meer grondbewerking. Extra eggen en wanneer dat niet wil, moet je de grond waar het kan nat maken. Beregenen met oppervlaktewater is overigens niet voor iedere teelt een optie. Met pootaardappelen zit je weer met bruinrot-gevaar.”
Extra inspanningen gevraagd op klei
Volgens De Jong wordt er nu overal in Nederland, maar vooral in de kleigebieden, extra energie gevraagd om de gewassen toch een goede start te geven. “De zand- en zanddalgronden zijn in het voordeel. Het probleem is gewoon groter op zwaarder en minder verweerde grond.”
Beregenen noodzakelijk
Het beregenen zal nog wel even nodig zijn, aangezien hemelwater van enige betekenis nog niet echt in de tabelletjes van de weerinstituten terugkomt. “We hadden onze hoop nog wat gevestigd op een buitje op eerste paasdag, maar het is nog maar de vraag of die tien millimeter er wel komt. Afwachten. Dus kan beregenen een oplossing zijn. Maar ook niet overal en voor iedere teelt, helaas.”
Tekst en foto’s: Martin de Vries