Verschillende soorten aaltjes kunnen schade veroorzaken in suikerbieten. Door tussen nu en februari een aaltjesmonster op een perceel te nemen, krijgt u inzicht in de aantallen schadelijke aaltjes per perceel. Dit is belangrijke informatie voor de vruchtwisseling. Bovendien kunt u deze informatie gebruiken om te beslissen of het nodig is om granulaat toe te voegen bij het zaaien.
Grondmonster nemen
Neem voordat u een grondmonster gaat of laat steken altijd contact op met het aaltjeslaboratorium over hoe u het monster het beste kunt steken en kunt laten analyseren. Voor aaltjes zoals wortelknobbelaaltjes (Meloidogyne spp.) of wortellesieaaltjes (Pratylenchus spp.) is het van belang het monster inclusief incubatie te laten analyseren. Zo worden ook de aantallen aaltjes meegenomen die in de gewasresten zitten. Dit geeft een betrouwbaardere inschatting van de werkelijke besmetting van deze aaltjessoorten. Uw laboratorium kan u hier meer over vertellen.
Schadedrempels
Vanaf een aantoonbare besmetting met witte bietencysteaaltjes (Heterodera schachtii) of gele bietencysteaaltjes (H. betae) is het advies om een bietencysteaaltjesras te zaaien. Granulaten zijn niet rendabel bij bietencysteaaltjes. Bij aanwezigheid van meer dan 150 trichodoriden per 100 ml grond is het advies om Vydate 10G toe te passen bij zaaien. Bij het maiswortelknobbelaaltje (Meloidogyne chitwoodi), het bedrieglijk maiswortelknobbelaaltje (M. fallax) en het Noordelijk wortelknobbelaaltje (M. hapla) is dit respectievelijk 500, 2.500 en 100 per 100 ml grond. Omdat stengelaaltjes (Ditylenchus dipsaci) vaak pleksgewijs voorkomen, is het advies om bij een aantoonbare besmetting alleen deze plekken te behandelen met Vydate 10G tijdens het zaaien. Er is sprake van een aantoonbare besmetting als u hier eerder aantasting van heeft gezien (bijvoorbeeld kroef in uien) of als er één of meer stengelaaltjes voorkomen in een grondmonster.
Bron: IRS