Bacterieziekte veroorzaakt door zachtrotbacteriën is één van de belangrijkste ziekten in de pootaardappelteelt. Een gewas gegroeid uit schone miniknollen (PB1) kan al tijdens het groeiseizoen zwaar besmet raken, afhankelijk van plaats- en weersomstandigheden. Over de infectiebronnen en de transmissieroutes die hiervoor verantwoordelijk zijn, is slechts beperkte kennis aanwezig.
In een vorig Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI) onderzoeksproject is aangetoond dat ongeveer één op de 50 insecten in een PB1 gewas besmet was met de ziekteverwekker. In regenwater en in grond verzameld uit een zwaar besmet perceel, was de bacterie niet gedetecteerd.
Infectiebronnen en transmissie
Op 1 april 2023 gaat er een nieuw TKI-project van start waarin het relatieve belang van infectiebronnen en transmissieroutes van zachtrotbacteriën verder is onderzocht. Opnieuw zijn verschillende potentiële infectiebronnen, zoals regenwater, grond, onkruiden, suikerbiet, groenbemesters en insecten, op besmettingen onderzocht om de bron te identificeren. Er is bepaald of infecties voorkomen kunnen zijn door teelt van PB1-planten in een gaaskooi waardoor besmettingen met insecten zijn tegengegaan. Met moleculaire technieken, zogenaamde metagenomica, is bepaald of de ziekteverwekkers van de infectiebron en het PB1-gewas genetisch identiek zijn.
Beheersing van bacterieziekte
In Wageningen zijn veldexperimenten uitgevoerd om de minimale afstand vast te stellen tussen een PB1 gewas en lagere klassen pootgoed, die nodig is om infecties te voorkomen. Ook kijkt men welke buffergewassen (graan, suikerbiet) gebruikt moeten zijn om het risico op verspreiding van de ziekteverwekker te beperken. Er leven nog vragen over de risico’s die het selecteren van bacteriezieke planten met zich mee brengen. Enerzijds wordt een infectiebron weggenomen, maar anderzijds vindt er potentieel versmering (vervorming van de grond als deze bijna helemaal is verzadigd met water, waardoor de grond zijn structuur verliest) plaats tijdens selectiewerkzaamheden. Dit zal ook in veldexperimenten in Wageningen zijn onderzocht.
Bron: WUR