Er worden meer dan 2.000 gewasbeschermingsmiddelen gebruikt voor de landbouw in Europa, maar de kennis over de effecten van deze middelen op ecosystemen en de volksgezondheid is nog beperkt en versnipperd. Project SPRINT onderzoekt juist de impact en het voorkomen van deze middelen op ecosystemen en mensen.
“We hebben meer dan 200 gewasbeschermingsmiddelen geanalyseerd in ons uitgebreide veldonderzoek. We zagen dat mengsels van residuen van beschermingsmiddelen veel voorkomen in zowel het milieu als mensen”, zegt hoogleraar Bodemdegradatie en landgebruik Violette Geissen van Wageningen University & Research en verbonden aan het Wagenings Instituut voor Milieu en Klimaatstudies (WIMEK). Ze is coördinator van SPRINT, een grootschalig Europees onderzoeksproject naar actuele concentraties van gewasbeschermingsmiddelen in milieu, mens en dier. Onlangs communiceerde Geissen over de tussentijdse onderzoeksresultaten met stakeholders.
Resten gewasbeschermingsmiddelen
Mengsels van resten van gewasbeschermingsmiddelen zijn nagenoeg overal in de omgeving terug te vinden, maar ook in dieren en mensen. Onder de tien landen waar onderzoek is gedaan, werden in Nederland in verhouding de hoogste hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen in de omgeving en in huisstof gevonden. Vooral huisstof wemelt van de residuen, vaak van wel meer dan honderd middelen. “Binnen Europa troffen we 144 soorten residuen van bestrijdingsmiddelen aan in huisstof, waarbij het onkruidbestrijdingsmiddel glyfosaat het grootste aandeel had.” Ongeveer driekwart van de gevonden middelen zijn toegelaten op de markt, een kwart is verboden.
Het team heeft de schadelijke eigenschappen opgesteld, wat liet zien dat meer dan 50 procent van de residuen die in het milieu gevonden zijn een schadelijke impact hebben op de bodem en op waterorganismen. Verder is te zien dat 60 procent mogelijk impact heeft op de reproductieve ontwikkeling, en 30 procent wordt gezien als mogelijk kankerverwekkend.
Toch zijn de effecten van de mengsels van deze schadelijke stoffen nog niet voldoende bestudeerd, aldus Geissen: “De gezondheid van de omgeving en mensen wordt wel besproken, maar het is moeilijk om een oorzaak-gevolgrelatie aan te tonen, omdat de variabiliteit en het aantal van mengsels hoog zijn. Dus wat gaan we daaraan doen?”
De Europese Unie wil in 2030 het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen met 50 procent hebben teruggedrongen. Bovendien kunnen ze het gebruik van de helft van de meest schadelijke producten terugbrengen door andere producten te promoten. De uitkomsten van SPRINT (Sustainable Plant Protection In Transition) zullen de EU ondersteunen bij mogelijkheden voor de vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Schijnveiligheid
Geissen is enorm bevlogen als het over haar onderzoek gaat. “Toen ik jong was werkte ik op boerderijen waar gebruik werd gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Ik vroeg me altijd af wat het effect ervan op mens en milieu zou zijn. Het verhaal was toen dat gewasbeschermingsmiddelen geen kwaad konden. Later heb ik onderzoek gedaan in landen buiten Europa waaruit bleek dat er wel degelijk schadelijke effecten waren. Sinds ik terug ben in Europa ben ik in de richtlijnen gedoken en heb ik ontdekt dat die vooral schijnveiligheid geven.”
Jarenlang is geprobeerd om in te schatten wat de transportroutes zijn en wat er in het milieu gebeurt met gewasbeschermingsmiddelen. Volgens Geissen beslaan de modellen de belangrijke transportroutes, maar wordt het feit dat wind beschermingsmiddelen vervoert doordat ze aan bodemdeeltjes gebonden zijn, niet voldoende in overweging genomen; er was geen grootschalige monitoring. “Er ontbreekt data over residuen in ‘de echte wereld’. Bovendien kijken EFSA-tests alleen naar de effecten van op zichzelf staande gewasbeschermingsmiddelen, omdat de tests voor mengsels nog in ontwikkeling zijn.”
Het is niet het enige probleem dat ze tegenkomt; Geissen schetst nog een probleem rondom de toelating van bestrijdingsmiddelen. “Als we de veiligheid van een gewasbeschermingsmiddel voor de bodem beoordelen, dan testen we die stof momenteel op slechts vijf bodemorganismen. Maar in de bodem leven miljoenen verschillende insecten, bacterie- en schimmelsoorten, dus testen op slechts vijf dekt niet de volledige lading van de impact op de rest van het bodemleven. Dit zijn de urgente vraagstukken die we aan de kaak stellen binnen SPRINT.”
Bovendien is er weinig bekend over de gevolgen van stapeling: het gebruik van combinaties van producten. “Die combinaties zijn ondertussen al lang en breed aanwezig in het milieu en in levende organismegroepen. De huidige tests en modellen zijn dus geen goede graadmeter voor de werkelijke situatie”, vertelt Geissen.
Inventarisatie gewasbeschermingsmiddelen
De eerste stap van SPRINT was het inventariseren van welke gewasbeschermingsmiddelen het meest problematisch zijn en meegenomen moesten zijn in het onderzoek. “We richtten ons op meer dan 200 gewasbeschermingsmiddelen en hun stofwisselings-producten voor onkruid, schimmels en insecten”, zegt Geissen. Het ging om 207 verschillende gewasbeschermingsmiddelen, waarvan er 151 zijn toegestaan op de markt en 56 zijn afgekeurd. Resten hiervan kunnen echter na jaren nog terug te vinden zijn.
De tweede stap was het uitvoeren van een veldonderzoek op tien testlocaties in Europa en Argentinië, om zo de residuen van beschermingsmiddelen in de respectievelijke ecosystemen, dieren en mensen te kunnen analyseren. Geissen: “Op basis van de uitkomsten van dit veldonderzoek selecteren we bepaalde residu-mengels die we verder gaan testen in het lab.”
Uiteindelijk werkten meer dan 700 mensen mee aan het SPRINT-veldonderzoek, variërend van boeren en hun buren tot consumenten. Daarnaast nam het team nog honderden monsters uit de omgeving van land en water. Argentinië is bij het project betrokken omdat het veel soja produceert voor Europees veevoer, waardoor de gewasbeschermingsmiddelen die bij de teelt zijn gebruikt in Europa terecht kunnen komen. Europese regio’s die deelnamen omvatten onder andere de voornaamste Europese teeltsystemen. Deze gebieden liggen in uiteenlopende klimaatzones. Het onderzoek in Nederland was gericht op de aardappelproductie in Groningen en Friesland.
Toolbox
De komende twee jaar gaat men onderzoeken wat de risico’s zijn van de gevonden concentraties van de residuen op het ecosysteem en mensen. Hierbij is samengewerkt met toxicologische instituten door heel Europa. Verder zal SPRINT innovatieve ecotoxicologische en toxicologische tests ontwikkelen die bijdragen aan een nieuwe generatie van EFSA-tests.
SPRINT creëert een toolbox waarin nieuwe datasets voor risicobeoordelingen, nieuwe componenten voor modellen, en kaarten van de toepassing en risico’s van beschermingsmiddelen in Europa geïntegreerd zijn. Zo vormt de toolbox een basis voor het uitwerken van scenario’s die helpen om risico’s in te perken.
Transitie
Volgens Geissen bestaat SPRINT uit een levendig netwerk van stakeholders op nationaal en internationaal niveau. “Het idee is dat we verschillende wegen naar transitie uitwerken die de gehele voedselketen in beschouwing nemen op nationaal en Europees niveau. Ook daarin kan SPRINT een belangrijke rol spelen.”
Bron: WUR