In het lab is het al bewezen: je kunt van aardappelschillen vliegtuigbrandstof maken. Maar of het in de praktijk ook daadwerkelijk interessant is moet nog blijken. In een door TKI-BBE gefinancierd project onderzoekt een internationale groep bedrijven en kennisinstellingen of een full-scale productieketen technologisch haalbaar en economisch interessant is.
Over drie jaar moeten alle Europese transportbrandstoffen voor 10% bestaan uit biobased brandstoffen. Luchtvaart valt nog niet onder deze wetgeving, maar daar komt in 2021 waarschijnlijk verandering in. In Europa verbruikt de luchtvaart jaarlijks 60 miljoen ton brandstof. Zelfs als het wettelijke bijmengpercentage slechts enkele procenten wordt, ontstaat er al een behoefte van miljoenen tonnen biobased brandstof. In het project ‘Bio jet fuel’ onderzoeken de projectpartners of op basis van niet-eetbare zijstromen uit de landbouwindustrie, met aardappelschillen als model, een interessante productieketen ontwikkeld kan worden.
Goedkoop en in grote hoeveelheden beschikbaar
Projectleider Ana Lopez Contreras (Wageningen Research): “Er zit een aantal grote voordelen aan het gebruik van niet-eetbare aardappelzijstromen. Zij zijn in grote hoeveelheden beschikbaar en ook nog eens goedkoop. Bovendien zijn de stromen geschikt om te fermenteren.” Tijdens het proces worden de zijstromen gefermenteerd tot aceton, isopropanol, butanol en ethanol. Zonder scheiding van deze producten kan het mengsel daarna worden omgezet in luchtvaartbrandstof.
Naar een full-scale proces
De werking van het productieproces is al bewezen op laboratoriumschaal. In dit project wordt onderzocht of het proces ook op grotere schaal economisch en technologisch haalbaar is. Daarnaast moet een life cycle analyse uitwijzen wat de duurzaamheidswinst is. Ook zien de projectpartners mogelijkheden om het fermentatieproces te optimaliseren.
In het project werken zowel grondstofleveranciers als bedrijven met expertise in verschillende productiestappen samen. Vanuit de kennisinstellingen worden ze ondersteund door Wageningen Research en de Universiteit Utrecht.
Bron: Kennisnet Biobased