Als zoon van een akkerbouwer is de akkerbouw hem niet vreemd. Toch koos Matthé Elema in eerste instantie voor een studie bedrijfseconomie. Via een omweg belandde Elema toch weer in de oude vertrouwde omgeving. “Ik ben gaan werken voor de akkerbouwproductschappen in Den Haag en op die manier ben ik altijd in contact gebleven met de sector. Bovendien runt mijn broer nog altijd het akkerbouwbedrijf waarop ik geboren ben. Daarnaast ontmoet ik natuurlijk regelmatig akkerbouwers en die relaties zorgen er mede voor dat ik tijdens mijn dagelijkse werk goed weet wat er in de sector speelt.”
Goede uitgangspositie
Elema, voorheen betrokken bij productschap Akkerbouw en onder andere ook het productschap Granen, Zaden en Peulvruchten, spreekt eigenlijk liever niet van problemen, maar van uitdagingen. Als directeur van de Brancheorganisatie Akkerbouw verwacht hij ook de komende jaren een groei van de sector: “Ik denk dat de akkerbouw er goed voorstaat. Als je kijkt naar de ‘grote’ maatschappelijke ontwikkelingen op het terrein van duurzaamheid en voeding dan staat de plantaardige sector er sowieso goed op. De Nederlandse akkerbouw kan hiervan profiteren. De kwaliteit van ondernemerschap is goed, qua kennisinfrastructuur zijn we koploper, we hebben goed georganiseerde ketens en onze ligging in Europa is ook goed. Dus de uitgangspositie is goed. Uiteraard zal het ene jaar makkelijker zijn, dan het andere. Dat heeft ook met prijsschommelingen te maken, maar structureel ziet het er goed uit voor de sector.”
‘Knelpunten’ individuele akkerbouwer aanpakken
De brancheorganisatie is het platform voor sectorbrede vraagstukken. Zo organiseert de BO onder meer een gewas-overstijgend onderzoeksprogramma. De BO-Akkerbouw bekostigt zijn activiteiten vanuit de contributies die de leden betalen. Voor het onderzoeksprogramma worden bijdrages per hectare aan alle akkerbouwers in Nederland in rekening gebracht die een gewas telen waarvoor een bijdrage geldt. “Ik hoop dat de akkerbouwers zullen merken dat er weer een platform is, waar gemeenschappelijke vraagstukken die de akkerbouwers raken besproken wordt. De Brancheorganisatie Akkerbouw wil knelpunten aanpakken zodat belemmeringen, die de individuele akkerbouwer ondervindt, worden weggeruimd. Onze inspanningen moeten dus ook direct op het boerenerf zichtbaar en merkbaar worden.” Elema benadrukt dat de BO-Akkerbouw geen stille opvolger is van de productschappen die sinds 2014 zijn afgeschaft. “De nieuwe organisaties zijn private organisaties die voortkomen uit Brusselse regelingen die onderdeel uitmaken van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Ondernemers(organisaties) die zich op deze wijze organiseren, maken dus gebruik van de mogelijkheid die deze Brusselse regeling biedt.”
Minister Kamp willigde begin deze maand het verzoek in om het programma onderzoek & innovatie verbindend te verklaren. Dit zorgt ervoor dat er vanuit de brancheorganisatie geld binnengehaald kan worden om het programma tot uitvoering te brengen. Een belangrijke stap, zo vindt Elema: “Als je als akkerbouwsector wil blijven vernieuwen, dan heb je daar kennis en onderzoek voor nodig. Er zijn nogal wat onderwerpen die je met elkaar moet aanpakken. Onderwerpen waarbij het geen zin heeft om als individu of kleine groep akkerbouwers in gesprek te gaan met bijvoorbeeld de WUR. Als je dat met elkaar doet, dan heb je wat te vertellen en kun je serieus meepraten. Bovendien heb je dan ook geld om daadwerkelijk projecten te kunnen uitvoeren.”
Intentie om akkerbouw langdurig te ondersteunen
De eerste projecten vanuit de BO-Akkerbouw zijn inmiddels van start gegaan. Enkele daarvan waren door de afschaffing van de productschappen vertraagd, andere zijn helemaal nieuw. Voorlopig zijn er afspraken gemaakt tot en met 2020. Tot dan gelden de Brusselse regelingen vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid waarop de aanpak is gebaseerd. De ketenpartijen (waaronder LTO Nederland en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) zijn bij de uitvoering dus afhankelijk van de wetgeving vanuit Brussel. Het is dan ook afwachten, hoe de zaken ervoor staan als in 2020 het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) wordt geëvalueerd, maar alle partijen hebben de intentie uitgesproken om de huidige opzet in elk geval de komende jaren te handhaven: “Wij doen op dit moment bijvoorbeeld veel onderzoek naar de bodem: dan moet je proeven aanleggen en het duurt een aantal jaren voor je echt uitspraken over resultaten kunt doen. Over heel Nederland lopen er nu diverse proeven die ondersteund worden vanuit de BO-Akkerbouw. Het resultaat van die bodemonderzoeken komt alle akkerbouwers ten goede, ongeacht het precieze bouwplan. Wij pakken vooral dit soort onderwerpen aan, dus zaken die van belang zijn voor het totale bouwplan.”
“Er zijn altijd uitdagingen geweest voor de akkerbouw”
Ook voor de internationale positie van de Nederlandse akkerbouw is continuïteit van groot belang, zo stelt Elema: “Uiteindelijk komt een stevig onderzoeksprogramma de concurrentiepositie ten goede, want om je te handhaven moet je blijven vernieuwen. Het zal echt niet zo zijn dat je een korte periode niet aan onderzoek kunt doen, je onmiddellijk je positie kwijt bent, maar als je jaar op jaar kennisontwikkeling verwaarloosd, dan ga je dat merken. Daarom is het ook goed dat de brancheorganisatie weer kan meedoen in de onderzoeksorganisatie. Dat zorgt ervoor dat we structureel voorop kunnen blijven lopen.” De huidige ontwikkelingen op het gebied van schaalvergroting, robotisering en klimaatsverandering staan die vooruitgang volgens hem niet in de weg: “Er zijn altijd uitdagingen geweest waar je oplossingen voor moet vinden, dat is altijd nog gelukt. Het betekent wel dat je de sector goed moet organiseren. Succes vereist goede ondernemers, die goed zijn toegerust en dat hebben we in Nederland al jaren zeer goed voor elkaar.”