Hoe kan de Nederlandse akkerbouw een positieve bijdrage leveren aan de natuur? Met de teelt van peulvruchten, redeneert het Wereld Natuur Fonds Nederland. Deze gewassen zijn ook bestempeld als de sleutel tot de eiwittransitie, waarbij Nederlanders minder dierlijk en meer plantaardig eiwit gaan consumeren. Voorbeelden van peulvruchten die in Nederland geteeld worden zijn veldbonen, lupine, bruine bonen, erwten en soja.
Het herstel van biodiversiteit is een van de speerpunten van het Wereld Natuur Fonds Nederland. De landbouw speelt wereldwijd een grote rol bij de teruggang aan biodiversiteit. In Nederland wil de natuurorganisatie op verschillende fronten de negatieve impact van de landbouw ombuigen naar een positieve. De nadruk ligt op agroforestry, waarbij landbouw met houtige gewassen is gecombineerd, de inzet van kruidenrijk grasland waar de koeien op grazen en natuurpositieve eiwitteelt met peulvruchten.
Peulvruchten kunnen met behulp van bacteriën stikstof uit de lucht binden en fosfaat in de bodem omzetten, zodat planten ze kunnen opnemen. Gewasresten zorgen bovendien voor aanvoer van organische stof, waardoor de kwaliteit van de bodem verbetert. De vastgelegde stikstof en fosfaat komt via deze gewasresten terug op het land. Ze bemesten de volgende teelt, waardoor de akkerbouwer minder kunstmest of dierlijke mest hoeft te gebruiken.
Voor- en nadelen peulvruchten
De veldboon wordt gezien als het meest kansrijke peulvruchtgewas voor Nederland. De plant is aantrekkelijk voor bloembezoekende insecten en produceert nectar en stuifmeel. Nadelen zijn dat de veldboon droogtegevoelig is en afhankelijk is van bestuivende insecten, zoals hommels. Dit concludeert het Louis Bolk Instituut in opdracht van WWF-NL. Lupine is juist droogtetolerant en groeit ook op de zuurdere gronden. Maar zowel de witte als de blauwe variant is gevoelig voor schimmelziektes en kan hoge gehaltes van ongewenste stoffen bevatten. Lupine is deels zelfbestuivend en produceert geen stuifmeel, maar de bloemen worden toch bezocht door bloembezoekende insecten.
De bruine boon wordt al lange tijd in Nederland geteeld, maar de opbrengst blijft achter op die van veldboon. Het gewas groeit op lichtere kleigronden, is droogtegevoelig en overwegend zelfbestuivend. Soja is een vrij nieuw gewas in Nederland en heeft als nadeel dat het een lang groeiseizoen nodig heeft, waardoor het lastig is de droge korrel te oogsten. Sperziebonen en erwten staan te boek als groentegewassen en zijn in deze studie niet meegenomen.
Afzetmarkt
De afzet van Nederlandse peulvruchten zoals veldbonen is nauwelijks rendabel, vanwege hoge grondprijzen en concurrentie met goedkope bonen uit het buitenland. Om te komen tot een natuurpositieve productie moet de opschaling van de teelt van peulvruchten hand in hand gaan met de opschaling van natuurinclusieve teeltmethoden, zoals het afbouwen van chemische gewasbescherming. Daarvoor is kennisontwikkeling bij de boeren, stimuleren van biologische teeltwijzen en langjarige vergoedingen voor landschapsherstel nodig, betogen experts.
Als de rendabele afzetmarkt groeit, zal de productie van peulvruchten vanzelf meegroeien, zo staat in de studie. Overheden kunnen hierop sturen door importheffingen op eiwitgewassen van buiten de EU, het verplichten van voedingsmiddelenfabrikanten om regionale én natuurinclusief geteelde peulvruchten bij te mengen en door financiële ondersteuning van bedrijven die lokale, natuurinclusieve ketens ontwikkelen met peulvruchten. Vervolgens moet een campagne consumenten overtuigen van de eenvoudige bereiding van peulvruchten, de smaak en positieve bijdrage aan het milieu.
Op dit moment telen akkerbouwers de meeste peulvruchten op een gangbare wijze. Dat houdt in dat akkerbouwers op de percelen gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest gebruiken. De meeste peulvruchten van de Nederlandse oogst zijn op dit moment bestemd als veevoer. Voor de productie van vleesvervangers worden vooralsnog vooral peulvruchten uit het buitenland ingezet.
Aanvullende maatregelen
Wat zijn de beste locaties voor de teelt van welke gewassen? Met die vraag is Strootman landschapsarchitecten aan de slag gegaan. Daarbij is rekening gehouden met landschappelijke kenmerken, de mogelijkheden voor voedselproductie en de uitdagingen op het gebied van biodiversiteit, klimaat, water, bodemdaling en verstedelijking. Voor daadwerkelijke natuurpositieve eiwitteelt zijn wel aanvullende maatregelen nodig, zoals het versterken van de natuur en herstel van landschap. Voorbeelden zijn bloemrijke akkerranden of houtsingels.
Conclusie
Natuurpositieve eiwitgewassen zijn kansrijk, maar wel binnen randvoorwaarden. Voor zeekleilandschappen zijn soja, droogbonen en veldbonen een optie, vooral in wisselteelt met andere gewassen. Bij Veenkoloniën zijn veldbonen kansrijk, een gewas dat ook de water- en bodemkwaliteit verbetert en de agrobiodiversiteit vergroot. Voor de zuidelijke zandlandschappen zijn soja en lupine voor de hand liggende gewassen, vooral in gebieden waar stikstofuitspoeling een probleem is en veel Natura2000-gebieden liggen.
Bron: Groen kennisnet