Per 1 januari 2021 zal de combinatie P-AL en P-CaCl2 worden ingevoerd voor de bepaling van de fosfaattoestand in de bodem als vervanging van het huidige PW-getal. Dit kan men dan voortaan opgeven in de Gecombineerde Opgave.
Fosfaatruimte niet nog kleiner
De NAV heeft als standpunt dat omzetten van het huidige PW naar P-AL prima is, omdat er nauwkeuriger gemeten kan worden. In aanloop naar de beslissing om naar een andere meetindicator te gaan, heeft de NAV bij zowel de laboratoria, de WUR en het ministerie aangegeven dat de totale fosfaatruimte niet nog kleiner mag worden. Door een combinatie van nieuwe fosfaatklassen en de nieuwe meetindicator zou een robuuster gebruiksnormenstelsel moeten ontstaan en een neutrale overgang qua plaatsingsruimte moeten plaatsvinden.
Fosfaatklassen
Het ministerie heeft een voorstel opgesteld voor hoe de combinatie van de twee nieuwe indicatoren gaat bepalen in welke fosfaatklasse de grond valt. Hierbij is gewerkt met de nieuwe fosfaatklassen (Fosfaatarm, Laag, Neutraal, Ruim voldoende en Hoog), zoals die sinds 1 januari van dit jaar gelden. Vervolgens heeft het ministerie de CDM (Commissie Deskundigen Meststoffenwet) in november 2018 advies gevraagd over de landbouwkundige en milieukundige aspecten van de invoering van het nieuwe systeem volgens dit voorstel. De CDM komt tot de conclusie dat de totale ruimte op akkerbouwland in Nederland door het nieuwe systeem wordt beperkt met 5 miljoen kg P2O5 ten opzichte van 2020. Dat is meer dan 10% (van 43,7 naar 38,7 miljoen kg P2O5).
Geen verlies plaatsingsruimte
Het ministerie had wel als harde voorwaarde gesteld dat de totale plaatsingsruimte niet mag af- of toenemen. Het oorspronkelijke voorstel van het ministerie voldoet dus niet aan die voorwaarde volgens de berekeningen van de CDM. Daarom heeft de CDM een ander voorstel gemaakt. Daarbij worden de combinaties van P-AL en P-CaCl2 anders ingedeeld in de vijf fosfaatklassen, waardoor er geen verlies van plaatsingsruimte optreedt. De NAV is positief over dit voorstel, omdat het verlies aan plaatsingsruimte uit het oorspronkelijke voorstel wordt voorkomen. Keerzijde voor de akkerbouw is wel, dat men sneller van de ene in de andere fosfaatklasse komt.
Jojo-effect
Op bedrijfsniveau uitrekenen lijkt vooralsnog niet mogelijk omdat de meetindicator P-CaCl2 nog ontbreekt in de bemonstering. De CDM sluit echter niet uit dat de gevolgen voor individuele bedrijven groot kunnen zijn. Van maar liefst 52% van al het bouwland is bij RVO niet bekend wat de fosfaattoestand is. Deze vallen daardoor automatisch in de klasse ’Hoog‘. Doordat van meer dan de helft van het bouwlandareaal in Nederland dus niet bekend is wat de gehaltes zijn, is het doorrekenen van de ruimte bij omzetting van de indicatoren zeer speculatief. Omdat de veranderingen bij het omrekenen van de aanwezige gegevens van bouw- en grasland met het nieuwe CDM-voorstel gering waren, is de verwachting dat de veranderingen per grondsoort ook gering zullen zijn. Tevens zouden de milieukundige aspecten positief uit moeten pakken. Die lijken ook in dit onderzoek gering. In de nieuwe methode zal de fosfaattoestand dalen als deze te hoog is en stijgen als deze te laag is. Dat wordt zowel landbouwkundig als milieukundig juist geacht. De NAV waarschuwt wel al langer voor een zogenoemd ‘jojo’- effect. Wij blijven pleiten voor een stabiele fosfaatgift die voldoende is voor onze gewasgroei en het op peil houden van de bodemvoorraad. Telers die nu het maximale halen uit de bemesting en aanvoeren van organische stof met fosfaat, zouden met stijgende gehaltes op de lange termijn bestraft worden door lagere normen te krijgen. Dit is geen duurzaam beleid wat juist wel nodig is met alle doelstellingen die men tracht te behalen.
Eén geaccrediteerd laboratorium
Op dit moment is er maar één geaccrediteerd laboratorium dat beide indicatoren (Pw en P-AL) op de onderzoeksverslagen aangeeft. De NAV vindt dit zorgelijk. Onderzoek zou bij meerdere laboratoria plaats moeten kunnen vinden zodat telers een keuze hebben en onderzoek vergeleken kan worden. Dit draagt ook bij aan een representatiever beeld. Tevens zouden grondmonsters die normaal vier jaar geldig zijn nu niet mogen komen te vervallen omdat de nieuwe indicator daar nog niet op vermeld staat. Bij het opnieuw moeten laten nemen van grondmonsters puur voor die nieuwe meetindicatoren worden telers weer op onnodige kosten gejaagd. We merken op dat onze leden aangeven dat ze bij het doorrekenen van de P-gebruiksruimte van PW naar P-AL tot wel 15 % ruimte verliezen. De komende tijd zullen we met de diverse instanties in gesprek blijven en onze eigen aanbevelingen blijven toelichten. Het is ons op dit moment niet duidelijk wat de reactie van het ministerie is op de aanpassingen die de CDM voorstelt. De insteek van het ministerie is zoals gezegd wel dat er geen grote hoeveelheid plaatsingsruimte weg mag vallen en dat telers de overgang naar de nieuwe methodiek geleidelijk aan ondervinden, waarbij er geen grote veranderingen per perceel plaats mogen vinden. Hoe dat in de verschillende regio’s uit gaat pakken en onderling tussen verschillende grondsoorten is ook iets dat de komende maanden voor ons nog duidelijker moet gaan worden.
Bron: NAV