De granencollectie van het CGN (de Nederlandse genenbank) is regelmatig in de gaten gehouden of er genoeg zaad aanwezig is en of dat voldoende kiemt. Als er te weinig zaad is, of de kiemkracht te laag is, zijn er monsters uitgezaaid om nieuw zaad te krijgen. Zo is er ook in 2022 zaad vermeerderd.
De granencollectie bestaat uit 4.900 verschillende monsters (accessies) van tarwe, 2.600 van gerst en 400 van haver. Veel accessies zijn meer dan 40 jaar opgeslagen in de diepvries en een aantal kiemt niet zo goed meer. Of de zaden kiemen wel, maar de kiemplanten hebben verouderingsverschijnselen: de blaadjes hebben minder bladgroenkorrels, en zijn daardoor zwakker. Indien er minder dan 80 procent van de zaden kiemt, of als er veel zwakke plantjes zijn, moet er nieuw zaad gewonnen zijn door vermeerdering.
Winter- en zomergranen
Tarwe, gerst en haver zijn zelfbestuivende soorten en daarom kunnen de verschillende accessies naast elkaar in het veld uitgezaaid zijn voor vermeerdering. Wintergranen zijn in oktober uitgezaaid, zij hebben een koude periode nodig om te gaan schieten: in bloei te komen. Zomergranen zijn eind maart tot begin april uitgezaaid. Dit jaar zijn in een veld buiten 35 accessies van verschillende tarwesoorten, 153 gerstaccessies en 3 haveraccessies naast elkaar uitgezaaid voor vermeerdering in veldjes van 1,25 meter.
Buitenlandse rassen
Veel accessies die dit jaar vermeerderd zijn, zijn landrassen uit Nepal, Pakistan, India en Ethiopië. Deze landrassen zijn niet aangepast aan Nederlandse omstandigheden en vallen snel om, het zogeheten legeren. Om te zorgen dat de aren niet op de grond gaan liggen, worden de veldjes opgebonden. Als ze op de grond liggen blijven de aren en korrels lang nat, en kunnen de korrels zelfs in de aar gaan kiemen (schot), en waardoor ze niet meer geschikt zijn om op te slaan. Veel van deze landrassen zijn vroeger rijp dan het graan in omliggende velden. Als ze de kans krijgen, storten vogels zich massaal op deze aren om ze leeg te eten. Ter bescherming van het graan wordt er een grote kooi met een net over het veld opgezet; deze was dit jaar 70 meter lang.
Tijdens de teelt zijn er een aantal kenmerken genoteerd, zoals wanneer de aren tevoorschijn komen, hoe de aar eruit ziet, hoe hoog het gewas is en de gevoeligheid voor legeren. Ook zijn er aren verzameld voor foto’s, die samen met de genoteerde kenmerken beschikbaar gemaakt zijn via de CGN-database. Elke accessie heeft daar een pagina waarop de relevante kenmerken (voor zover bekend) terug te vinden zijn, bijvoorbeeld deze gerst uit Nepal. Onderzoekers en veredelaars kunnen zo makkelijk zoeken naar accessies die geschikt zijn voor hun doeleinden.
Van aar naar zakje
De aren zijn afgeknipt als ze oogstrijp zijn, in zakken verzameld en in groten kisten voor een droogwand gedroogd. Daarna zijn ze gedorst om de korrels uit de aren te krijgen en met behulp van zeven en wind geschoond. Als er voldoende zaad is geproduceerd, is de kiemkracht bepaald en als die goed is, dan is het zaad in de collectie opgenomen.
Om het zaad zo lang mogelijk kiemkrachtig te houden, moet het gedroogd zijn tot rond vijf procent relatieve vochtigheid voordat het in een zakje geseald en ingevroren is. Zo is er weer decennialang goed zaad dat aangeboden kan zijn voor onderzoek en veredeling. Van elke accessie zijn ook zakjes geseald om als veiligheidsduplicaat naar de zadenkluis in Spitsbergen en naar een andere genenbank te sturen, zodat daar ook weer goed kiemkrachtig zaad als back-up bewaard is.
Bron: WUR