De Academies van Wetenschappen in de lidstaten van de EU concluderen in een gezamenlijk rapport aan de Europese Commissie dat er snel toenemend wetenschappelijk bewijs is dat neonicotinoïden belangrijke negatieve effecten hebben op de natuur. Het gaat daarbij onder andere om organismen die belangrijke functies vervullen in het landbouwgebied, zoals wilde bestuivers en roofinsecten die een belangrijke rol kunnen spelen bij de biologische bestrijding van plagen. Een van de opstellers van het rapport is prof. Frank Berendse van Wageningen University.
Ook effect van lage concentraties
De wetenschappers concluderen ook dat zelfs zeer lage concentraties van neonicotinoïden belangrijke effecten kunnen hebben, wanneer deze gedurende langere periodes in het milieu aanwezig zijn. Het gaat daarbij om significant negatieve invloeden op oriëntatievermogen, voedselzoekgedrag en weerbaarheid tegen virusziektes en parasieten die uiteindelijk tot het verdwijnen van soorten kunnen leiden.
Experts uit alle EU-landen
De nationale Academies van Wetenschappen binnen de EU hebben met elkaar de European Academies' Science Advisory Council (EASAC) opgericht om onafhankelijk advies te geven aan Europese politici. EASAC-rapporten zijn samengesteld door experts uit alle deelnemende landen en worden – na externe wetenschappelijke beoordeling – alleen gepubliceerd als ze unaniem door de landelijke Academies van Wetenschappen worden gesteund.
Effecten op de honingbij
De afgelopen jaren heeft er een intensief maatschappelijk debat plaatsgevonden over de vraag of het wel of niet verantwoord is om neonicotinoïden te gebruiken. De discussie concentreerde zich daarbij in veel gevallen op werkelijke of vermeende effecten op de honingbij. De verschillende studies die zich op de honingbij hebben gericht, lieten daarbij soms tegenstrijdige resultaten zien. In het EASAC-rapport wordt opgemerkt dat de honingbij in veel opzichten een bijzondere positie inneemt. De honingbij is een landbouwhuisdier, waarbij het wel en wee voor een belangrijk deel wordt bepaald door de verzorging door imkers. Veranderingen in het aantal bijenvolken worden behalve door veranderingen in het milieu ook sterk bepaald door socio-economische factoren. Daarnaast geeft de uitzonderlijk grote omvang van honingbijkolonies deze soort een veel grotere weerbaarheid, onder meer tegen de invloeden van giftige stoffen, dan bijvoorbeeld hommels met veel kleinere kolonies of kleinere, wilde bijensoorten die helemaal geen kolonies vormen.
Soortenrijkdom gaat achteruit
Er zijn weliswaar gedurende de laatste jaren grotere verliezen van bijenvolken vastgesteld, maar het is moeilijk om een eenduidige langetermijntrend in de populatie-omvang van de honingbij vast te stellen. Daar staat tegenover dat veel soorten in het agrarische landschap die een belangrijke rol kunnen spelen bij bestuiving of biologische bestrijding van plagen, gedurende de laatste tientallen jaren systematisch sterk in soortenrijkdom zijn achteruitgegaan. Het gaat daarbij om wilde bijen, zweefvliegen, dagvlinders, nachtvlinders, loopkevers en akkervogels. Er is dan ook alle reden om ook aandacht aan deze groepen te besteden en de aandacht niet alleen op de honingbij te richten.
Samenhang van benaderingen bekeken
Het rapport richt de aandacht met name op onderzoek dat sinds 2012 is gedaan: laboratoriumonderzoek, kasexperimenten, veldexperimenten en beschrijvende studies in het veld waarbij het verband is onderzocht tussen concentraties neonicotinoïden in het milieu en de aanwezigheid of dynamiek van diersoorten. Elk van deze benaderingen heeft noodzakelijkerwijs zijn eigen tekortkomingen. Lab-experimenten vinden plaats onder omstandigheden die vaak anders zijn dan de omstandigheden in het veld, terwijl beschrijvende studies wel een correlatie kunnen blootleggen, maar nooit een sluitend bewijs kunnen leveren voor de werkelijke oorzaken. Een groot deel van het maatschappelijk debat heeft zich steeds gericht op de zwakheden van de afzonderlijke benaderingen. Het EASAC-rapport concludeert echter dat wanneer naar de verschillende benaderingen in samenhang met elkaar wordt gekeken er wel degelijk sprake is van een snel toenemend bewijs voor belangrijke negatieve effecten op groepen wilde organismen die een belangrijke functionele rol kunnen spelen in het landbouwgebied.
Integrated Pest Management is EU-beleid
De commissie stelt vast dat met name het grootschalige profylactische gebruik (uit voorzorg) van neonicotinoïden in de vorm van zaadcoating leidt tot een onnodig grote verontreiniging van het milieu. De giftige verbindingen in de zaadcoating komen binnen enkele weken voor het overgrote deel in de bodem terecht. Deze wijze van plaagbestrijding staat in schril contrast met eerder EU-beleid waarin het principe van ‘Integrated Pest Management’ wordt omhelsd. Dit houdt onder meer in dat er pas gespoten wordt, wanneer schade aan het gewas door bijvoorbeeld bladluizen een vastgestelde drempelwaarde heeft overschreden.
Er wordt in Europa veel geïnvesteerd om in het buitengebied de verloren gegane natuur te herstellen. Er zijn inmiddels sterke aanwijzingen dat het gebruik van neonicotinoïden de mogelijkheden daartoe sterk beperkt. Samenvattend is het toestaan van het grootschalig gebruik van deze verbindingen niet in overeenstemming met eerder uitgezet EU-beleid.
Meer informatie
Wageningen Universiteit
W.: www.wageningur.nl