Nergens ter wereld ligt de gemiddelde graanopbrengst per hectare zo hoog als in Nederland, namelijk ruim 10 ton per hectare. Door de introductie van nieuwe rassen stijgt de opbrengst iedere tien jaar met circa 8 tot 10 procent. Dit blijkt uit cijfers van het rassenonderzoek van Wageningen UR. Omgerekend naar een hectare wintertarwe betekent dit een opbrengstverhoging van 800 tot 1.000 kilogram.
Veredelaars van nieuwe rassen leveren hiermee een grote prestatie. Daarbij is het volgens Wageningen UR-onderzoeker Lubbert van den Brink van belang om onafhankelijke rassenproeven uit te voeren. “Wij maken de genetische vooruitgang op een objectieve manier zichtbaar en helpen de akkerbouwer bij het kiezen van rassen die op zijn grondsoort de hoogste opbrengst en daarmee ook het hoogste saldo opleveren.”
Drie jaar in beproeving
Wageningen UR voert het rassenonderzoek uit in opdracht van kweekbedrijven. Nieuwe rassen worden alleen op de Aanbevelende Rassenlijst geplaatst wanneer betrouwbaar is vastgesteld dat ze beter presteren dan de oude. Omdat jaar- en perceelsinvloeden effect hebben op de prestaties van een ras, kan dat pas als het minimaal drie jaar is onderzocht. Elk jaar in september, aan het begin van het zaaiseizoen, maakt de Commissie Samenstelling Aanbevelende Rassenlijst Landbouwgewassen bekend welke nieuwe wintertarwerassen worden aanbevolen. Hierin zitten de proefveldresultaten van datzelfde jaar al verwerkt. Door het deels automatiseren van de gegevensverwerking, hebben de onderzoekers de cijfers binnen een maand na de oogst beschikbaar.
Betere resistenties
Naast een hogere opbrengst is de graansector voortdurend op zoek naar rassen met betere ziekteresistenties, zodat de opbrengst ook zekerder is en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geminimaliseerd kan worden. Bij wintertarwe gaat het om gele roest, meeldauw, bruine roest, bladvlekkenziekte en aarfusarium. Door te kiezen voor rassen met een goede ziekteresistentie, kan de teler zowel zijn kosten als het milieu sparen, omdat hij minder gewasbeschermingsmiddelen hoeft in te zetten. Zolang de rassen meelopen in het onderzoek, wordt de gevoeligheid voor de belangrijkste graanziekten ieder jaar weer opnieuw beoordeeld. Het blijkt dat sommige rassen op den duur toch vatbaarder worden, omdat schimmelziekten zich aanpassen. Zo stak de afgelopen jaren plotseling een nieuwe variant van gele roest de kop op. Dankzij het rassenonderzoek kunnen graantelers direct zien hoe de bestaande rassen zich dan houden.
Stagnatie andere oorzaak
Terwijl Wageningse onderzoekers de opbrengsten op de proefvelden onverminderd zien stijgen, is de toename voor akkerbouwers niet van jaar tot jaar merkbaar. Sterker nog, in de afgelopen tien jaar zijn de opbrengsten in de praktijk nauwelijks meer vooruit gegaan, terwijl de potentiële maximale opbrengst van de nieuwe rassen wel omhoog ging. “De precieze oorzaak van die stagnatie weten we niet, maar vermoedelijk is het een optelsom van veranderende teeltomstandigheden”, zegt Van den Brink. “Tarwe wordt tegenwoordig later gezaaid dan vroeger, staat vaker op minder gunstige percelen en op kopakkers.” Ook beperkingen in de bemesting en steeds lagere investeringen in het teeltonderzoek kunnen volgens hem een rol spelen. “Toch krijgt het gewas recent weer meer aandacht. Er is een groeiende groep akkerbouwers die geen genoegen neemt met een gemiddelde opbrengst van 10 ton per hectare en ernaar streeft om daar 15 ton van te maken. In theorie is dat haalbaar.”
Bron: Wageningen UR